Home

Columns

Verhalen

Artikelen

Contact

 

 

 

 

Ooievaars en lullig Nederland

Gisteren was de koning van de column, Martin Bril, bij DWDD om zijn boek aan de man te brengen. En passant vertelde hij over hoe veel van zijn columns tot stand komen. Door gewoon op de kleine dingen te letten en te zoeken naar het kleine dingetje dat de dag geslaagd maakt. Schitterend! Inspirerende man die Martin.

Een dag later zit ik achter mijn bureau om een artikel te schrijven. De goudprijs zat deze week in de lift en dat is een mooie aanleiding om weer eens een stukje te schrijven over waarom je nu wel of niet in goud moet beleggen. Het artikel wil echter maar niet op papier komen. Na twee uur andere klusjes te hebben gedaan, heb ik nog steeds geen inspiratie. “Ik moet ook even naar buiten gaan”, vertel ik mezelf. Even jezelf uitlaten en opladen.
Met beginnende hoofdpijn stap ik de grijze buitenlucht in. “Kom op, doorstappen”, vermaan ik me terwijl het begint te hagelen. Ik lijk wel gek. Op weg naar het Beatrixpark zie ik een enkeling die de hond uitlaat. Van opladen is nog geen sprake. Bij de ingang van het park zie ik in de verte een jongetje met iets geels. Ik kan niet precies zien wat want ik heb mijn bril niet op. Misschien heb ik daarom zo’n hoofdpijn. De jongen blijkt met een hockeystick een geel balletje met zich mee te slaan. Voor hem loopt een grijze mevrouw, ik denk zijn oma. Oma spreekt mij aan; “Er zijn weer ooievaars. Daar bij de schapen zit er een op het nest, ik denk dat het een mannetje is”. Ze wijst richting het veldje met de schapen. Ik zie geen nest, laat staan een ooievaar. Ik had ook verdomme die bril op moeten zetten! “Ja, leuk”, zeg ik en kijk in de richting die oma aanwijst. Hopelijk kan ik zo verdoezelen dat ik die beesten niet zie omdat ik zo scheel ben als een kanarie.
“Ze zitten in een oude band van een vrachtwagen. Vorig jaar zat hier voor het eerst een nest. En nu zijn ze weer terug. Kijk maar door de struiken heen.” Ze blijft maar wijzen, maar ik zie nog steeds niets. Ik val hopeloos door de mand want ze heeft heus wel door dat ik het niet zie, ook al doe ik net alsof. Het enige dat ik wel scherp zie is de spleet tussen haar voortanden en haar verveelde kleinzoon met zijn hockeystick. Zou ze hem iedere dag meenemen naar het park om naar de broedende ooievaars te kijken? Ze vervolgt: “Zie je die schapen?” Nee, maar toch knik ik. Ik ben nu aan dit toneelspel begonnen dus ik moet het uitspelen ook. “Daarboven zitten ze.” Weer dat vingertje richting de groene wei. “Het vrouwtje is denk ik de buurt aan het verkennen. Die komt zo wel weer terug. Ze zullen daar nog wel weer een tijd zitten hoor. Net als vorig jaar.” Langzaam begint mij te dagen dat zo’n nest wel eens dat kleine iets kan zijn dat deze dag kleur gaat geven. Het illustreert dat de lente voor de deur staat. “Je moet dat pad daar maar eens nemen”, zegt oma. “Daar hebben wij ook een tijd naar ze staan kijken.” Nieuwsgierig geworden knik ik en loop onmiddellijk het pad in. Ik moet ze zien, die verdomde ooievaars. Dit moet mijn dag gaan maken!
Tien stappen verderop zie ik het nest dan eindelijk. Met een ooievaar erin. Hoe wist oma nu dat het een mannetje was? Shit, ik had haar eigenlijk de hemd van het lijf moeten vragen. Dat had een column à la Bril op kunnen leveren! Maar nu is het te laat. Nu maar naar huis. Onderweg bedenk ik dat oma een groot fan is van het bestuderen van vogels. Ze is best aardig. Het jongetje heet Flip en zit op hockey. Vandaar die hockeystick. Zo zet ik in gedachten ons gesprek van zo even voort.
Bij het zwembad vlakbij mijn huis loop ik bijna tegen een oude man op. De gezette man van een jaar of 70 is met zijn wandelstok in de hand op een paaltje gaan zitten. “Waarom gaat ie nou op die koude paal zitten?”, vraag ik me af. Hij ziet er niet uit als een uitgeputte zwerver, dus hij zal wel voor zijn lol naar buiten zijn gegaan. Of net zoals ik om zichzelf uit te laten. Ik zet mijn allerliefste glimlach op en zeg hem gedag. Hij groet terug en ik loop door. Pas als ik heb voorbij ben bedenk ik me dat dit weer een gouden kans was voor een verhaal; verdorie, de columns liggen op straat! Je moet ze alleen op tijd zien en de voorzetten die je de hele dag krijgt, inkoppen. Maar ja, ik moest zo nodig een stukje schrijven over goud.. Niet over oude mijnheren die uitpuffen op een paaltje. Niet over een oma en haar kleinzoon die naar de ooievaars kijken. Bij de voordeur heb ik het: vergeet het goud. Met een glimlach bedenk ik me dat die oma met haar ooievaars en die oude man op het paaltje deze grauwe dag kleur hebben gegeven. Plots denk ik weer aan Martin Bril. Wat zou hij vandaag hebben geschreven? Pff een stukje over lullig Nederland en de dingen waar ik normaliter over schrijf. Bankiers en de crisis enzo.

 

Door Eline Ronner, 13 februari 2009

Reageer op dit verhaal!